De verdwaalde jongen

Ik rijd al de hele dag. Het landschap is desolaat en stoffig. Er zijn weinig mensen langs de weg. Ik zou er ook niet gaan wonen denk ik. Elke voorbijgaande auto doet een enorme wolk van stof opwaaien. Soms zo erg dat je ik, het krijgen van een tegenligger, een minuut stil moet gaan staan om het stof te laten zakken. Anders kan ik de weg absoluut niet meer zien. Maar als je langs de kant van de weg zou staan, krijg je een halve kilo zand in je longen. Ik heb tenminste nog alle ramen stijf gesloten en de kachel uit staan.

Er zijn ook weinig tot geen dorpen en hoe verder ik rijd, hoe groter de aftastend tussen de gehuchten. Ze worden ook enger, een paar gebouwen vaak vervallen. Soms zie je geen mens of ander teken van leven, waarschijnlijk zijn dat soort plaatsjes al jaren spookdorpjes geworden.

Het loopt tegen de avond, de zon begint af en toe al achter de bergen te verdwijnen. Ik zie op de buiten thermometer dat het al flink koud begint te worden. Als de zon schijnt is het best lekker, maar zonder zon zakt de temperatuur naar standje onaangenaam.

De weg is al een tijd aan het klimmen en ik rijd al op 4000 meter hoogte. Ik besluit om een stil plekje te gaan zoeken voor de nacht. Wat van de weg af, stofvrij. In het donker rijden doe ik liever niet en is alleen voor noodgevallen. Wil niet te veel verder meer want de weg bleef stijgen en hoe hoger, hoe kouder. Daarbij werkt mijn diesel kachel niet meer boven de 4000 meter. De afwezigheid van zuurstof doet de ontbranding geen goed.

Er is niets of niemand in de buurt. Dit is geen gebied waar je prettig woont. In de nacht wordt het ernstig koud.  Heb al een kwartier geen andere auto’s of huizen gezien als plots een klein joggie van een jaar of 10 langs de kant van de weg staat.  Hij houd in zijn hand een groezelige witte pet uitgestrekt, op deze manier bedelend. Omdat het hier echt uitgestorven is vind ik het een beetje vreemd en krijg ook gelijk medelijden. Ik rem om hem wat te geven. Omdat ik verrast was rem ik echter te laat en in mijn remweg rijd ik het jochie voorbij. Ik zie een droevig smal gezichtje voorbij gaan, treurige donkere ogen die me aankijken of hij al in geen jaren gegeten heeft.

Als ik mijn auto in de achteruit gooi en aangekomen ben op de plek waar het joggie stond, is er niemand te bekennen. Dat is vreemd. Ik zet de wagen aan de kant en stap uit. Links niks, rechts niks, De omgeving bestaat uit wat lage struikjes en veel zand, op deze hoogte groeit er niet veel. Zou het jong bang geworden zijn van me en zich verstopt hebben? Of zou ik het hele voorval verbeeld hebben?

Kan niets anders doen dan door rijden. 500 meter verder zie ik echter een ideale parkeerplek voor de nacht. Een paar honderd meter van de weg af en vlak, een stenen ondergrond zodat, mocht het in de nacht gaan regenen (die kans is wel heel klein), ik de volgende ochtend weg kom. Ik parkeer, sluit alle apparatuur af (gps, computer, mp3 speler etc) en begin aan het koken van mijn avond eten.

Lekkere bak spaghetti later zat ik aan een bakkie koffie en zoals elke avond, was ik een kort verslag van die dag aan het schrijven. Het was stil en erg donker buiten, geen maan vandaag. Het was al flink koud, zag op mijn buiten thermometer dat het al -5 was. Dat belooft wat voor vannacht.

Na de gebruikelijke administratieve bezigheden en het bestuderen van de kaart voor de weg van morgen, pak ik een dvd-tje. Het was seizoen 1 van de komedie serie Frasier. Zat nog geen 5 minuten te kijken toen ik plots geweerschoten hoorde. 5 schoten, snel achter elkaar. Ik voelde mezelf koud worden. Stond immers in het midden van helemaal niks. Als ik hier overvallen zou worden is er echt niemand die me kan helpen. Als ik hier vermoord zou worden zou ik nooit gevonden hoeven worden. Ik deed snel het licht uit en schoof een van de rol gordijnen iets naar beneden om naar buiten te gluren. De schoten hadden niet héél dichtbij geklonken, maar wel zo dat ik me zorgen maakte. Ik tuurde naar buiten maar zag niks. Mijn ogen moesten zich nog aan het donker wennen. Pang, weer 5 schoten vlak achter elkaar. Ik schat op zo’n 200 meter afstand. Ik keek de kant uit waar van waar ik de schoten hoorde, en hoorde weer 5 schoten, snel achter elkaar. Ik zag nu ook de flitsen van het geweer. Langzamerhand zag ik dat er inderdaad een aantal mensen rond liepen, vlak bij een auto die zijn alarmlichten aan had. Het was verder dan ik vermoede, schat op zo’n 500 meter afstand. Ik zag zeker 3 of vier man. Wat zouden ze aan het doen zijn. Gewoon aan het oefenen? Maar ja, midden in het grote niets, buiten ijskoud, lijkt me onwaarschijnlijk. Zouden ze aan het jagen zijn? Of misschien is het wel een afrekening? Zouden ze op mij aan het schieten zijn, gewoon voor de lol. Nee, dat leek me onwaarschijnlijk. Of toch?

Plots floepte de lichten van de auto aan. Grote schijnwerpers van ik denk zo’n pick-up truck schenen over de straat. Ik zag van deze afstand mensen in de auto springen en hard wegrijden. Mij hadden ze niet opgemerkt, das maar goed ook. Wachtte tot de auto helemaal weg was en mijn hart wat langzamer was gaan bonken.

Wilde net het rol gordijn weer omhoog drukken toen ik een schim zag lopen, vlak bij mijn auto. Ik schrok me wezenloos. De schim kwam dichterbij en had me duidelijk gezien want hij kwam recht op me af. Vlak bij mijn auto zag ik wie het was. Het was het kleine jongetje. Hij had zijn pet nu niet in zijn hand maar op zijn hoofd. Die pet was niet wit meer maar rood. Rood van het bloed dat vrijelijk over zijn gezicht naar beneden droop. In zijn ogen een blik van afschuw en angst, waarschijnlijk dezelfde blik als er op dat moment in mijn ogen stonden.

Er gaan dan duizend gedachten tegelijk door je hersenen heen, maar er bleef er maar een over, ik moet die jongen helpen, die staat daar dood te bloeden. Ik trek mijn schoenen aan, dikke jas aan, doe het buitenlicht aan, druk op de schakelaar om de trap omlaag te doen zodat ik naar beneden kan stappen en doe de deur open. Buiten zie ik niemand. Is die dood, waar is die jongen? Ik pak mijn maglite en schijn over de omgeving. Niks te zien, niks te horen. Ik loop naar de plek waar ik het jongetje had gezien. Kijk of ik voetstappen zie, bloedvlekken misschien. Ik zie helemaal niks. Ik speur de omgeving zo ver mogelijk af. Eerst in het donker, uit angst dat die mannen in die wagen me van ver zouden opmerken. Al snel liet ik echter mijn krachtige maglite over de kale vlaktes met wat struikjes dansen. Niks, helemaal niks. Geen spoor, geen geluid. In de wijde omgeving was helemaal niets!!

Enigszins verward stap ik weer terug in mijn auto. Sloot de deur goed af, doe de trap omhoog. Ik snap er niks van. Het bloedende jongetje staat in mijn netvlies gegrift. Ik had het toch niet verbeeld? Ik bedoel, ik ben gezond, zie nooit spoken en ben ook niet echt een fantast. Ik had ook niet gedronken, en aan drugs doe ik al helemaal niet. Ik weet wat ik zag, en dat was echt. En toch zag ik geen voetstappen. Ik zag geen bloed.

Veel sliep ik niet meer die nacht. De temperatuur zakte tot -15 en ik durfde de verwarming niet de hele nacht aan te laten staan. Bang dat die de accu’s leeg zou trekken en ik in geval van nood, of gewoon de volgende ochtend, niet meer weg zou komen. En bang dat het geluid van de ventilator van de verwarming, geluiden van een eventuele terugkeer van mijn ongewenste bezoekers zouden verstommen.

Na veel korte haze slaapjes begon het toch weer licht te worden. Zou gauw ik iets kon zien stond ik op, deed mijn warme kleding aan en begon buiten rond te lopen. Aan een kant hoopte ik iets tastbaars te vinden, hoe gruwelijk dat ook zou mogen zijn. Immers was dat het bewijs dat ik geen spoken gezien had. Maar ook nu niks. Er bleef een knoop in mijn buik zitten. Na een kopje thee besloot ik maar door te rijden.

De motor pruttelde en stribbelde tegen, -15 vond die niet zo leuk. Het duurde dan ook zeker 15 minuten voor de auto echt wilde, en al sputterend reed ik richting de volgende stad, op ongeveer 50 km verderop.

De stad bleek niet meer dan een groot dorp. Veel was er niet te beleven. Zoals in de meeste steden in dit deel van zuid Amerika was er een centraal plein. Rondom het plein zoals altijd een kerk, een overheid gebouw en wat restaurants. Mensen zaten al lui op de bankjes op het plein, de vroege morgen zon maakte dat het net uit te houden was. Ik parkeerde mijn auto aan het centrale plein om wat verse groenten te gaan kopen. Even speelde ik nog met de gedachte naar het politie bureau te gaan om te vertellen wat me er die nacht was overkomen.  Bedacht me echter dat de politie waarschijnlijk zou denken dat ik aan de drugs was of zo, en vermoede dat ik me meer ellende op de hals zou halen dan prettig was.

En zo liep ik over het centrale plein, bekeek het eeuwige standbeeld van de een of andere lokale held en liep richting een klein marktje dat ik aan de overkant zag. Plots viel mijn oog op een vergeelde poster die aan een lantaarnpaal hing. Op de poster wat tekst en de foto van het jongetje dat ik die nacht had gezien. Het bloed zakte naar mijn voeten. Ben niet zo vloeiend in de lokale taal maar kon toch opmaken dat het jongetje vermist en gezocht werd. Holy shit. Als ik een klomp aan had gehad, was ie nu  gebroken. Wat moest ik doen? Ik moest nu wel naar de politie, want ik had waardevolle informatie. En dat achter houden zou vast en zeker een misdrijf zijn. Ik keek schichtig rond en zag warempel op een andere lantaarnpaal de zelfde vergeelde poster zitten, maar deze was zo verweerd dat de foto van het jongetje niet meer zichtbaar was.

Wat een lot dat ik juist voorbij deze lantaarnpaal was gelopen, en ook nog aan de juiste kant.  In de verte stond een agent wat lui naar geparkeerde auto’s te kijken. Ik liep op hem af, mijn hart ondertussen nog steeds pompend als een gek en het bloed suizend in mijn oren. Ik wenste in mijn beste lokale taal de man een goede morgen en probeerde hem duidelijk te maken dat ik het jongetje op de poster gisteren had gezien. Ik geloof niet dat ik tot de agent door drong, want hij haalde zijn schouders op verroerde zich verder niet. Shit, hoe maakte ik het die man duidelijk. Ik wenkte hem om met me mee te komen. Met een diepe zucht zette hij zich in beweging en volgde me. Bij de poster aangekomen probeerde ik hem uit te leggen wat ik gisteren avond gezien had. Ondertussen had mijn opgewonden praten de aandacht van een paar mensen getrokken en die kwamen er bij staan. Een er van, een jonge man van een tegen de dertig, sprak mij aan in het Engels en bood aan het in de lokale taal te vertalen.

Kort legde ik de man in het Engels uit wat ik gisteren gezien had. De jongeman vertaalde het naar de agent toe. Die bleek in het geheel niet geïnteresseerd. De agent zei wat tegen de jongeman, wees op de poster, zwaaide heftig met zijn handen, wees op mij en liep weg. Nou ja, wat nu? Wat zei die agent vroeg ik. Nou, legde de jongeman uit, de agent vertelde me dat de poster hier al 5 jaar hangt. Het jongetje is nooit terug gevonden. Als ik het jongetje gezien zou hebben, zou ie ondertussen een jongeman zijn. Bij zijn verdwijning was hij 12, zou nu dus 17 zijn. De jongen zou absoluut niet meer op de foto lijken. Wat ik dus claim gezien te hebben kan niet. De agent vermoed dat ik last heb van de hoogte. Hierop moest de jongeman hard lachen, de andere omstanders lachte hard mee en langzaam verdwenen de mensen weer naar hun bankjes.

De mond open en geheel verbouwereerd,  niet goed wetend wat te doen, sta ik daar nu nog……

 

 

Laatste update op oktober 26, 2021